Aanschaf JSF is overbodig
Opinieartikel in het Algemeen Dagblad van Harry van Bommel
30 januari 2002Het kabinet lijkt te kiezen voor Nederlandse deelname aan ontwikkeling van de Joint Strike Fighter (JSF). Volgens de SP, die geen enkele militaire noodzaak ziet, zijn de 6 miljard euro van deze aankoop hard nodig voor investeringen in sectoren als zorg en onderwijs.
Maandenlang werd gesteggeld over de vraag hoe de bijdrage voor deelname aan de ontwikkeling van de JSF moet worden betaald. De VS vraagt 800 miljoen dollar voor deelname en het kabinet eiste van de industrie dat zij een aanzienlijk deel daarvan zelf betaalt, zeker ook omdat de winstverwachting hoog ligt.
De industrie heeft zich uiteindelijk bereid getoond ongeveer de helft te betalen. De andere helft wordt dus betaald door de belastingbetaler en kan dan ook worden gezien als een rechtstreekse subsidiëring van de Nederlandse industrie die al eerder tussen de 100 en 150 miljoen euro ontving om als bedrijf mee te dingen naar een plekje als co-producent.
Los van de vraag of al die miljarden wel goed besteed zijn, is de vraag of het noodzakelijk is de F-16's te vervangen. Een technische noodzaak is er niet. De huidige gevechtsvliegtuigen kunnen immers nog tot 2020 mee, mits er voor een bedrag van ongeveer één miljard euro een technische revisie wordt uitgevoerd. Van een vroegtijdige slijtage kan geen sprake zijn, gezien het feit dat het aantal vlieguren dat de Koninklijke Luchtmacht zichzelf ten doel stelde al lang niet meer wordt gehaald. De vraag of de F-16 werkelijk zo verouderd is dat hij moet worden vervangen, wordt niet gesteld. En dat terwijl de F-16 al geruime tijd heer en meester is in de lucht. Dat bleek ook bij eerdere conflicten waar het toestel werd ingezet, zoals de oorlog rond Kosovo. Een militaire noodzaak is er dus evenmin. Aanschaf van de JSF houdt in dat Nederland voorop gaat in een verdere wapenwedloop. Wat overblijft, zijn slechts economische argumenten en dat verklaart ook de druk uit de industrie. Deelname aan de productiefase zou lucratieve opdrachten voor het Nederlandse bedrijfsleven opleveren en de aankoopprijs van de JSF verlagen. Vakbonden benadrukken van hun kant de werkgelegenheid. Afgelopen najaar heeft het Centraal Plan Bureau (CPB) het gejubel over de voordelen voor het Nederlands bedrijfsleven echter in twijfel getrokken. Volgens het CPB levert het project slechts 1000 mensen werk op. Bovendien kost deelname de belastingbetaler volgens het CPB meer geld vergeleken met `kopen van de plank'. Daar kan het kabinet niet aan voorbijgaan.
Bovendien bestaat er grote twijfel over de uiteindelijke prijs van de JSF. De huidige prijs van 39,5 miljoen euro is gebaseerd op een uiteindelijke verkoop van 4.500 toestellen wereldwijd, een afzet die zeker niet te garanderen valt. Ook wil de fabrikant, Lockheed Martin, niet garanderen dat de huidige prijs de uiteindelijke prijs voor het vliegtuig zal worden. Ervaring met andere materieelprojecten zoals het spionagevliegtuig Sperwer (meerkosten 53 miljoen gulden) en het antitankwapen Trigat (na investering van 70 miljoen gulden stapte ons land uit dit project) tonen aan dat ernstige vertragingen en prijsoverschrijdingen eerder regel dan uitzondering zijn. Het is mij dan ook volstrekt onduidelijk hoe PvdA-lijsttrekker Melkert tot de uitspraak kwam dat er `tegelijkertijd geen onaanvaardbare risico's voor de belastingbetaler worden genomen'.
Er zijn kortom geen technische, geen militair-strategische en zelfs geen economisch overtuigende redenen om te kiezen voor de Joint Strike Fighter. Na het einde van de Koude Oorlog is er geen reële bedreiging meer voor het Nederlands grondgebied en er is geen eenduidige vijand meer die massaal ons grondgebied of het bondgenootschappelijk grondgebied zou kunnen bedreigen. Daarmee vervalt ook de behoefte aan het enorme aantal F-16's waar ons land nu over beschikt (138) en kan de vloot worden gehalveerd. Het restant kan te zijner tijd in de revisie waardoor er veel geld beschikbaar komt om de nood in andere sectoren te lenigen.
Wat vooraf ging
Ruim vier jaar geleden, nog onder Paars I, verscheen het 'Regeringsstandpunt met betrekking tot de herstructurering en stimulering van de Nederlandse Luchtvaartcluster' (25 820 nr.1, 15 december 1997). De brief, ondertekend door minister Wijers van EZ, mede namens Defensie, OC&W en V&W, had direct te maken met de déconfiture van vliegtuigbouwer Fokker en de inspanningen van overheid en industrie om met het wegvallen van de vliegtuigbouwer niet alle kennis en kunde voor Nederland te verliezen. De Staat zou betrokken moeten blijven bij internationale vliegtuigprogramma's, aldus de notitie. Om invulling te geven aan die betrokkenheid werd een subsidieplan gelanceerd dat de overgebleven luchtvaartindustrie, naast civiele Airbus orders, ook moest "positioneren" voor productie van onderdelen van de voorziene opvolger van de F-16. Vanuit Defensie werd dat belang geformuleerd als "noodzaak van de beschikbaarheid van deskundige ondersteuning bij de aanschaf, het operationeel gebruik en de instandhouding van luchtvaartgebonden systemen".
JSF altijd al regeringsfavoriet: subsidies
- Al op dat moment was de JSF voor de meest direct betrokkenen, Wijers (minister EZ) en Gmelich Meijling (toenmalig staatssecretaris defensie), duidelijk veruit de favoriete kandidaat om de F-16 op te volgen. Hoewel tussen de regels door wel werd gesteld dat een besluit over de keuze van de vervanging nog moest worden genomen, leek er geen andere optie te bestaan.
Aanwijzingen:
EZ en Defensie trokken begin 1999 (inmiddels dus Paars II: Jorritsma, resp. Van Hoof) ruimhartig de portemonnee: resp. 100 en 50 miljoen gulden (totaal dus 150 miljoen gulden) werden als subsidie vrijgemaakt voor de Ned. luchtvaartindustrie om mee te dingen naar ontwikkelingopdrachten voor de Amerikaanse JSF. Hoe een andere keuze dan de JSF nog te verantwoorden zou zijn na zo veel geld in de ontwikkeling van de JSF gestopt te hebben leek irrelevant. De regeling bleek overigens zo'n succes dat al een jaar later de bodem in zicht was. Paars trok nog eens 50 miljoen gulden uit aan subsidies voor potentiële JSF producenten, daarmee op in totaal 200 miljoen gulden uitkomend.
Mede door deze subsidieregeling is de JSF als opvolger van de F-16 grondig voorgekookt en een politiek nog amper te vermijden keuze geworden (zie ook de reconstructie 'Toys for Boys' uit NRC (Joost Oranje/Steven Derix), let ook op de rol van ex-luchtmachtbevelhebber Droste ('Mister JSF'), die nu bij het Nederlands Instituut voor Vliegtuig- ontwikkeling en Ruimtevaart - NIVR- lobbyist is namens de industrie).
Dat zie je ook in de Defensiebegroting terug: in de begroting voor 2001 werd nog een verplichting van 600 miljoen gulden voor 2001 (27400 X nr 2 pg 149) voorzien; in de begroting van 2002 is die verplichting vooruitgeschoven vanwege "de mogelijkheid dat het begin van de Engineering Manufacturing Development (EMD)-fase van het Joint Strike Fighter (JSF)-programma verder wordt uitgesteld. [...] Met het oog hierop is besloten de fondsen voor de vervanging van de F-16 door te schuiven."Nooit discussie gevoerd over nut / noodzaak opvolging F-16
Met de belangrijke commitment die al jaren terug werd gedaan in het belang van de Nederlandse luchtvaartindustrie werd feitelijk voorbijgegaan aan de fundamentele 'nut-en-noodzaak' discussie van de opvolging van de F-16. Enkele aspecten die in zo'n discussie naar voren hadden moeten/kunnen komen:
- Waarom moet NL, dat pleitbezorger is van een Europese defensiemacht nog een volledig opgetuigde marine, land- en luchtmacht houden? Is het niet veel logischer luchtgevechtstaken te delen met andere Europese landen (bijv. die nu ook de F-16 vliegen: Portugal, België, Griekenland, Denemarken). Of misschien zelfs wel de luchtmacht sterk in te krimpen door (een groot deel van) de F-16 taken te laten vervallen nadat de F-16 technisch is verouderd. Kortom een discussie ontbreekt hoe de toenemende Europese defensiesamenwerking zich vertaalt in besparingen door taakverdeling, verminderde duplicatie van taken en middelen.
- Waarom moest er zoveel worden uitgegeven aan de subsidiering t.b.v de Nederlandse defensie-industrie. Dat commitment heeft er toe geleid dat een militair-strategisch logischer besluit, nl. wachten tot enkele jaren voordat de opvolging echt noodzakelijk wordt, dwz rond XXXX2010-2015 (zie ook hieronder) en dan te zien wat op dat moment de beste keuze is. Misschien heeft het luchtwapen in zijn huidige vorm dan niet meer de prioriteit die het nu heeft. Zeker gezien de snel veranderende internationale politieke verhoudingen lijkt de haast die nu gemaakt wordt om met de JSF mee te mogen doen zeer onverstandig. Wie had in 1988 voorzien dat het IJzeren Gordijn zou vallen; wie had de Golfoorlog tegen Irak voorzien, wie had toen kunnen voorzien dat in 2001/2002 een "oorlog tegen het terrorisme" zou worden gevochten? Tankdivisies bleken opeens veel minder relevant; het luchtwapen des te meer. Wie weet hoe over 15 jaar de politieke en militaire feiten en opvattingen er voor staan?
- Er worden vraagtekens gesteld bij de observatie (die op Amerikaans, intensiever, gebruik is gebaseerd) dat de F-16 in 2010 technisch verouderd is. Volgens andere berekeningen zou een groot deel van de Nederlandse F-16s nog prima tot 2015-2020 kunnen doorvliegen. Met een endlife-update zouden de huidige F-16’s dan tot 2025-2030 kunnen blijven vliegen. Kortom: de keuze kan ook om deze reden best nog een paar jaar worden uitgesteld.
- Waarom moeten we altijd zo voorop lopen en het nieuwste van het nieuwste willen hebben. Defensie erkent zelf dat de F-16 een modern en nog altijd superieur toestel is, en schuift de prestaties in voormalig Joegoslavië naar voren als bewijs daarvan. Over dertig jaar is de F-16 misschien niet meer het modernste gevechtsvliegtuig dat er bestaat, maar zeker nog wel een vliegtuig dat aan de eisen voldoet. Niet voor niets dat een EU-partner als Oostenrijk, toch geen economisch achtergebleven land, de F-16 als serieuze kandidaat voor een nieuw gevechtsvliegtuig heeft gesteld.
- De SP heeft er voor gepleit (AD, 30/1/02) de bestaande vloot F-16’s te halveren en het restant te zijner tijd in de revisie te doen. Oftewel, een endlife-update voor zo’n 70 F-16’s. We hebben ons niet uitgesproken over wat er zou moeten gebeuren als in 2025/2030 de F-16 echt afgeschreven is. Het ligt voor de hand om, als we ons daarover al uit willen laten, en als we al menen dat er een noodzaak bestaat om de helft van de vloot te behouden, er voor te pleiten om ipv voor de JSF opnieuw voor de F-16 zou kiezen. Dit zou als voordeel hebben dat dit goedkoper is dan alle andere nieuw te kopen opties (Rafale, Eurofighter en JSF), dat dit geen nieuwe opleidingen behoeft en andere 'learning costs' scheelt. Wat betreft de industrie zou dit als voordeel hebben dat deze al betrokken is bij de productie van onderdelen voortvloeiend uit de compensatieorders die zijn overeengekomen in 1975 bij de aanschaf van de F-16. De extra kosten die de inschakeling van de industrie nu met zich meebrengt worden zo voorkomen.
- Het is overigens al jaren beleid om geen extra geld te steken in het betrekken van de industrie bij materieelprojecten. Juist bij dergelijke mega-projecten betekent meebetalen aan industriële participatie een enorm financieel risico: Zalm moet nu aan de industrie geld voorschieten en maar hopen dat het bedrijf dat de JSF-orders denkt te krijgen ze niet toch niet krijgt, ondertussen failliet gaat of in buitenlandse handen terechtkomt, waardoor terugbetaling van de voorgeschoten kosten op de waagschaal komt te staan. Het valt nog te bezien hoe groot de baten voor het Nederlandse bedrijfsleven uiteindelijk zullen zijn in verhouding tot de kosten die de overheid daarvoor nu betaalt; de voorgespiegelde getallen zullen ter overtuiging kunstmatig aan de hoge kant zijn gehouden, terwijl Amerikaanse garanties over meeproduceren niet spijkerhard zijn.
Risico van doorvoer naar landen waaraan NL niet zou (moeten) leveren
- wat betreft dat compensatiebeleid (dat in het JSF geval participatiebeleid heet, maar op hetzelfde neerkomt: onderdelen meeproduceren, alleen nu vanaf de ontwikkelingsfase): bij de F-16 is gebleken dat het meeproduceren van onderdelen voor zo'n toestel gevolgen heeft voor het wapenexportbeleid. In 1998 stelde de Algemene Rekenkamer dat co-productie "impliceert dat Nederland zich conformeert aan het beleid van de Amerikaanse regering ten aanzien van de verkoop van gemeenschappelijk geproduceerde wapens aan derde landen. Het Amerikaans beleid hoeft niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met het beleid van de Nederlandse Regering en de Staten Generaal." Deze conclusie, die de Rekenkamer (in 1998) trekt n.a.v. een evaluatie van de F-16 aanschaf, houdt verband met de frictie die klaarblijkelijk verscheidene malen is ontstaan n.a.v. de verkoop van F-16’s aan derde landen. Pakistan, Indonesië, Turkije, Egypte, Israël, Taiwan en Zuid-Korea vliegen met F-16’s met Nederlandse onderdelen. Waar normaal gesproken de export van wapens aan die landen omstreden en eigenlijk niet wenselijk is (mensenrechtenschendingen, regionale spanningen), blijkt het moeilijk daar iets tegen in te brengen wanneer je als klein land een paar onderdelen produceert en de Amerikaanse hoofdaannemer het leeuwendeel: ga je te vaak dwarsliggen, heb je een probleem. Formeel is het niet meedoen aan sommige orders toegestaan (en kan zelfs gecompenseerd worden door meer meedoen aan andere orders), maar feitelijk komt het er op neer dat je voor werkbare verhoudingen en niet teveel 'gedoe' je mond moet houden en dus altijd meeproduceert. Dat leert de ervaring van de F-16 en het lijkt waarschijnlijk dat het met de JSF of een andere opvolger, niet anders zal gaan. Dit is zeer onwenselijk. Zeker nu met de regelmaat van de klok Israëlische F-16’s worden ingezet bij bombardementen op Palestijns gebied. Met zeer grote waarschijnlijkheid zijn F-16’s ook eerder gebruikt bij Turkse bombardementen op Koerdisch gebied en Indonesische bombardementen op Oost-Timor.